Ramon Wernsen

Einde jubelton in zicht?

Publicatie verschenen op pensioenvanmorgen.nl (sept. 7, 2021)

Op 30 juni jongstleden heeft staatssecretaris Vijlbrief van Financiën de door SEO Economisch Onderzoek opgestelde evaluatie met als titel: ‘schenkingsvrijstelling eigen woning: hulp voor huiseigenaren met vermogende ouders’, aangeboden aan de Tweede Kamer. De centrale vraag is in hoeverre de regeling nog doeltreffend en doelmatig is. De vervolgens grote vraag is of dit evaluatierapport leidt tot het einde dan wel tot een beperking van de schenkingsvrijstelling eigen woning?

Alvorens in te gaan op het evaluatierapport, eerst nog even de belangrijkste ins en outs voor wat betreft de schenkingsvrijstelling eigen woning op een rij.

Sinds 2010 geldt er in de Successiewet een schenkingsvrijstelling eigen woning. De vrijstelling startte destijds met 50.000 euro.1 Sinds 2017 heeft de overheid structureel deze schenkingsvrijstelling verhoogd van 53.016 euro (2016) naar 100.000 euro (2017). Deze vrijstelling is door indexaties inmiddels verhoogd naar 105.302 euro (2021). Volgens een uitspraak van de staatssecretaris tijdens de parlementaire behandeling mag de vrijstelling worden gesplitst in een bedrag van 78.421 euro (2021) voor de aanschaf van een eigen woning en een bedrag van 26.881 euro (2021) voor andere doeleinden, bijvoorbeeld inboedel.2

Iedereen tussen 18 en 40 jaar kan eenmalig (per schenker) deze schenking ontvangen.3 Sinds 2017 is het mogelijk dat de schenker het bedrag over drie jaren verspreid.4 Verder was tot en met 2016 de vrijstelling beperkt tot schenkingen van ouders aan kinderen. Deze beperking is in 2017 opgeheven. Als in het verleden de verhoogde vrijstelling al is gebruikt, wordt de vrijstelling beperkt.5

Afhankelijk van relatie tussen schenker en verkrijger, bespaart dit deze laatste minimaal 10 en maximaal 30 procent aan schenkbelasting.6 Ofwel - uitgaande van de maximale schenking - minimaal 10.530 euro en maximaal 31.590 euro. Tegenover dit belastingvoordeel staat wel de voorwaarde dat het geschonken bedrag door de ontvanger moet worden aangewend voor zijn eigen woning.7

Read more


Leven met lijfrentes in een renteloze wereld vraagt om doorbeleggen (deel 2, slot).

Publicatie verschenen in De Hypotheekadviseur (DHA 2021), nummer 4 2021 (juli 2021), door Ramon Wernsen

Uw klanten die beschikken over een of meerdere lijfrentes ontvangen op dit kapitaal vaak een zeer lage rente of streven via beleggen naar een hoger rendement en hiermee dito uitkering. Voor het opgebouwde lijfrentekapitaal moet in de toekomst een levenslange en/of tijdelijke lijfrenteuitkering worden aangekocht. Tot enkele jaren terug werd vaak gekozen om de uitkeringen vast en gelijkmatig aan te kopen tegen een vaste rente. Doorbeleggen was minder populair. Door de huidige lage reële rente lijkt doorbeleggen inmiddels logischer dan ooit.

Belangrijke variabelen lijfrente

Belangrijke variabelen die van invloed zijn op een lijfrente, zijn de volgende:

  • rente en rendement in opbouw- en uitkeringsfase;
  • inflatie in opbouw- en uitkeringsfase;
  • belastingdruk in opbouw- en uitkeringsfase;
  • wel of geen invloed van sterftetafels;
  • wettelijke regels en nog onvoorziene wijzigingen;
  • productaanbod;
  • realiseren (inkomens)doel van de klant!

Rente en rendement in opbouw- en uitkeringsfase

Zoals gezegd bestaan lijfrentes al vele honderden jaren. Het rendement op de koopsom en de uiteindelijke uitkering wordt bepaald door de (reken) rente. Hoe hoger de rente, hoe beter. Echter om een goede vergelijking te maken moet rekening worden gehouden met inflatie. Immers dit leidt tot een reëel rendement (nominale rente minus inflatie). In figuur 4 ziet u over de afgelopen 700 jaar een onmiskenbaar dalende trend in de reële rente. Bedroeg in 1311 de rente nog gemiddeld 12,02 procent, in 2018 was deze nog maar 0,78 procent. Al met al een gemiddelde daling van 1,59 procentpunt per eeuw. Dit komt neer op gemiddeld tussen de 1,5 en 2 basispunten per jaar.1

Read more


In welke box vermogen opbouwen voor je oude dag

Interview met Ramon Wernsen verschenen op www.vermogensbeheer.nl (juni 29, 2021)

Steeds meer mensen bouwen vermogen op, zodat ze na hun pensionering wat meer financiële armslag hebben. Ze doen dit naast het pensioen via de werkgever. Voor zzp’ers is de urgentie nog groter, omdat zij de pensioenopbouw via de werkgever missen. Na je pensionering is het prettig als je een soort van ‘pensioen’ hebt opgebouwd. Maar hoe zit dit fiscaal en wat is verstandig? In welke box moet je dit kapitaal ‘parkeren’? Financieel planner Ramón Wernsen van Vermogensbeheer.nl geeft uitleg.

Hoe kijk jij aan tegen de stijgende behoefte aan het opbouwen van vermogen voor later?

“Je moet hierbij onderscheid maken tussen heel veel verschillende groepen mensen en de reden waarom ze vermogen opbouwen. Het kan ook zijn dat ze al vermogen opbouwen en zeggen: ik wil dat het meer wordt.”

Bijvoorbeeld zzp’ers?

“Zzp’ers bouwen inderdaad geen pensioen op via een werkgever-werknemer relatie. Dus ze moeten zelf iets doen aan hun oude dag. Op een bepaald moment stop je een keer met werken. Je hebt zzp’ers die nauwelijks kunnen rondkomen en daardoor niks overhouden van hun inkomsten. Maar er zijn ook zzp’ers die doteren aan de oudedagsreserve. Dat is een fiscaal trucje om de belasting uit te stellen. Er staat iets op je balans, maar dan moet je er ook nog rendement op maken. Een volgende stap zou kunnen zijn om dit om te zetten in een lijfrente.”

Je hebt het nu, fiscaal gezien, over box 1?

“Dit kan in box 3 zitten, maar 95 procent van de lijfrentes zit in box 1. Dat is dus wel de meest voor de hand liggende box. De premie die je betaalt, is fiscaal aftrekbaar. Maar in de toekomst ligt er wel een fiscale claim op. Het is dus eigenlijk het uitstellen van het betalen van belasting.

Read more


Doorbeleggen binnen lijfrente- en pensioenproducten: luxe of bittere noodzaak?

Publicatie verschenen in Vp-bulletin 2021/27, nummer 6 2021 (juni 2021), door Ramon Wernsen

Sinds een aantal jaar hebben wij te kampen met een zeer lage reële rente. Hieronder wordt verstaan de nominale rente minus de inflatie. Dit is prettig waar het gaat om schulden, zoals de hypotheek. Een lage re le rente is daarentegen minder prettig waar het gaat om bezittingen, zoals spaargeld en oudedagsvoorzieningen als lijfrentes en pensioen. Voor wat betreft lijfrentekapitalen is het al vele jaren mogelijk om deze ‘door te beleggen’ in de uitkerende fase. Waar het pensioenkapitaal op basis van een beschikbare premieregeling (defined contributionregelingen) betreft is dit doorbeleggen sinds 1 september 2016 mogelijk op basis van de Wet verbeterde premieregeling. Het principe van doorbeleggen zal als gevolg van het pensioenakkoord binnen enkele jaren ook van toepassing worden op pensioenen welke vallen onder de noemer middelloonregelingen welke van toepassing is op de meeste werknemers in ons land.

1. Inleiding 

De beroemde Deense filosoof Kierkegaard bracht het ultieme probleem van de mens al in de 19e eeuw treffend onder woorden: ‘er moet voorwaarts worden geleefd, maar het leven kan pas achteraf worden begrepen’. Hetzelfde geldt voor diegenen die nu een afweging moeten maken of zij hun pensioen- of lijfrentekapitaal moeten doorbeleggen of toch moeten kiezen voor een lage, maar wel gegarandeerde (vaste) rente in de uitkeringsfase. 

U zult pas achteraf weten of u een goede keuze hebt gemaakt of niet. Dit probleem is niet nieuw, maar al eeuwenoud. Immers, in de geschiedenis van rente en beleggen is er een constante: de angst van mensen voor het verliezen van geld en de zekerheid dat beleggingsrendementen zullen afwijken van de verwachting, zowel in positieve als in negatieve zin. Daar komt bij dat verlies ruim twee keer sterker voelt dan winst. Veel mensen zijn verliesavers en willen verliezen dan ook zoveel mogelijk vermijden. 

Belangrijker is het echter om u niet te focussen op het middel – uw lijfrentepolis of pensioenproduct – maar op uw doelstelling. Voor de meeste mensen geldt dat zij, ook nadat zij gestopt zijn met werken, hun levensstijl en daarmee gepaarde uitgavenpatroon het liefst zo lang mogelijk willen voortzetten. 

Read more


Leven met lijfrentes in een renteloze wereld vraagt om doorbeleggen (deel 1)

Publicatie verschenen in De Hypotheekadviseur (DHA 2021), nummer 3 2021 (juni 2021), door Ramon Wernsen

Uw klanten die beschikken over een of meerdere lijfrentes ontvangen op dit kapitaal vaak een zeer lage rente of streven via beleggen naar een hoger rendement en hiermee dito uitkering. Voor het opgebouwde lijfrentekapitaal moet in de toekomst een levenslange en/of tijdelijke lijfrente-uitkering worden aangekocht. Tot enkele jaren terug werd vaak gekozen om de uitkeringen vast en gelijkmatig aan te kopen tegen een gegarandeerde vaste rente. Deze optie werd tot enkele jaren terug vaak niet gekozen, echter door de huidige lage re le rente lijkt deze optie van ‘doorbeleggen’ logischer dan ooit. Dit artikel bestaat uit twee delen. In deel 1 hierna wordt ingegaan op de geschiedenis van lijfrentes, de wettelijke kaders, en het verschil tussen het oude en nieuwe fiscale regime. In het volgende nummer zal deel 2 aan bod komen. Hierin komen aan bod: de belangrijkste variabelen welke van invloed zijn op het lijfrentekapitaal, het belang van inflatie in zowel de opbouw- als de uitkeringsfase, unit linked en universal life, de historische en verwachte (re le) rendementen in de opbouw- en uitkeringsfase op basis van garantie en doorbeleggen en tot slot een praktijkcasus waarin het principe van doorbeleggen van het lijfrentekapitaal wordt toegepast.

De beroemde Deense filosoof Kierkegaard bracht het ultieme probleem van de mens al in de 19e eeuw treffend onder woorden: ‘er moet voorwaarts worden geleefd, maar het leven kan pas achteraf worden begrepen’. Hetzelfde geldt voor uw klanten die nu een afweging moeten maken of zij hun lijfrentekapitaal moeten doorbeleggen of toch moeten kiezen voor een lage (variabele) rente in de opbouwfase en een gegarandeerde (vaste) rente in de uitkeringsfase. Uw klanten zullen pas achteraf weten of zij een goede keuze hebben gemaakt of niet. Dit probleem is niet nieuw, maar al eeuwenoud. Immers in de geschiedenis van rente en beleggen is er een constante: de angst van mensen voor het verliezen van geld en de zekerheid dat beleggingsrendementen zullen afwijken van de verwachting, zowel in positieve als in negatieve zin. Goed om uw klanten te laten weten is dat het onmogelijk is om een bovengemiddeld rendement te behalen als hier niet af en toe negatieve rendementen tegenover staan. Belangrijker is het echter om uw klant te wijzen op zijn doelstelling. De kans is groot dat deze nu en ook na zijn pensioen liever niet wil besparen op zijn levensstijl. Als adviseur moet u laten zien welk rendement en dus ook risico hiervoor nodig is. In dit artikel zal dit worden toegelicht aan de hand van een voorbeeld.

Geschiedenis

De term lijfrente is al eeuwen oud. Al vele honderden jaren heeft ons land geld nodig voor onder andere het voeren van oorlogen. De benodigde som geld leende de overheid op de toenmalige kapitaalmarkt. Hierbij waren in die tijd twee systemen gebruikelijk: losrentes (vergelijkbaar met een obligatie of schuldbrief) en lijfrentes. In het geval van een lijfrente maakte de uitlener in die tijd een bedrag over aan de lener (de overheid) en wees daarnaast iemand (het lijf) aan. Dit was meestal een jong kind. De overheid betaalde dan rente aan de uitlener, zijn nabestaanden of eventueel aan een andere persoon die door de uitlener werd aangewezen. Deze uitkering duurde voort totdat het aangewezen lijf kwam te overlijden. Het was ook mogelijk om tegen een hogere inleg lijfrentes af te sluiten op twee lijven, waarbij de rente doorliep totdat beide lijven waren overleden. Het systeem van lijfrentes kon aantrekkelijk zijn voor de uitlener omdat deze een hogere rente ontving en dit hopelijk gedurende een lange tijd (immers het lijf kon 6 of 26 jaar worden, maar mogelijk ook 46 jaar of ouder, zie figuur 1). Read more


CFP-Professional belangrijkste beroep van de 21-ste eeuw

Publicatie FFP (2021) door Ramon Wernsen

Op 12 december 1969 kwamen dertien Amerikaanse financieel adviseurs bij elkaar in Chicago en spraken daar voor het eerst over wat nu wereldwijd bekend staat als financial planning. Nu ruim 50 jaar later zijn er meer dan 190.000 CFP-Professionals actief in 27 landen.

Nieuwsgierigheid loont

Zelf kwam ik midden jaren 90 voor het eerst in aanraking met financiële planning en kort daarna met de titel CFP. Dit kwam omdat ik veel boeken over financiële planning heb gelezen die geschreven zijn door auteurs met de titel CFP. Boeken die mijn kijk op financiële planning al in een vroeg stadium hebben beïnvloed. Niet zo zeer financiële producten waren belangrijk, maar het praten met klanten over hun diepste wensen, verlangens, dromen en angsten.

Toonaangevende CFP-Professionals leerden mij al in een vroeg stadium dat het geheime wapen van een financieel planner is het kunnen voeren van een goede inhoudelijke dialoog: nieuwsgierig zijn naar het leven van de klant. Een financieel planner zou in eerste instantie nieuwsgierig en belangstellend moeten zijn in de persoon achter de cijfers, ofwel ‘wie bent u?’. De boodschap die een financieel planner moet uitstralen is die van: ‘ik moet u eerst leren kennen, wil ik u van goed advies kunnen voorzien en om een lange termijn relatie met u op te bouwen’.

‘Actief kunnen luisteren is een belangrijke eigenschap voor financieel planners waarmee ze zich kunnen onderscheiden’

Tijdens de kennismaking is het belangrijkste doel om vertrouwen te creëren. Een goede vraag in deze fase is: “Wanneer is onze relatie een succes voor jou?”. Probeer de klant daarna minimaal 75 procent van de tijd aan het woord te laten en beperk jezelf tot de overige 25 procent. Verder is het actief kunnen luisteren een belangrijke eigenschap voor financieel planners waarmee ze zich kunnen onderscheiden. Als het op doelstellingen aankomt, dan is het belangrijk om de klant zich een voorstelling te laten maken van het doel. Zo kun je een klant beter vragen zijn ideale pensioen te beschrijven dan te vragen wanneer hij met pensioen wil.

Read more


De financieel planner: schakelen tussen rechter- en linkerhersenhelft

Publicatie Vakblad Financiële Planning (VFP 2020), nummer 4 2021, door Ramon Wernsen

De financieel planner die de rollen van partner, gids en docent vervult voor zijn klanten wordt minder kwetsbaar als de financiële producten slechter presteren dan verwacht of wanneer een van zijn goedbedoelde voorspellingen niet uitkomt. De planner heeft als belangrijkste taak de connectie te leggen tussen de financiën van de klant en zijn financiële doelen plus de prioriteiten die de klant heeft in alle andere onderdelen in het leven, zoals familie, vrije tijd, persoonlijke groei en dergelijke.
Niet financiële producten en transacties staan hierbij centraal, maar de transitie naar het leven zoals de klant het wil leiden. Hier kan ook de link worden gelegd met de behoeftepiramide van Maslow. Een persoon komt pas toe aan innerlijke groei nadat is voldaan aan een basisbehoefte zoals veiligheid en zekerheid. Voor een financieel planner kan dit gelezen worden als: een klant komt pas toe aan zijn wens om op 50 te stoppen met werken en een huis in Frankrijk te kopen en daar te gaan wonen, als hij weet dat hij nu en in de toekomst voldoende geld heeft om in zijn huidige gewenste levensonderhoud te voorzien. Om voorgaande te realiseren zal de financieel planner over veel vaardigheden moeten beschikken en naast zijn veelal goed ontwikkelde linkerhersenhelft, vooral ook zijn rechterhersenhelft moeten blijven aanspreken.

Nieuwsgierigheid loont

Het geheime wapen van een financieel planner is, dan wel zou moeten zijn, in eerste instantie het kunnen voeren van een goede inhoudelijke dialoog: nieuwsgierig zijn naar het leven van de klant, in plaats van het afwerken van een checklist of vragenlijst. Deze moeten worden gezien als een hulpmiddel en niet als doel op zich. Dit betekent dat de dialoog rondom deze ‘lijstjes’ en de interpretatie van de door de (potentiële) klant gegeven antwoorden een stuk belangrijker zijn.

Veel adviseurs zijn van oudsher opgeleid om vooral de kwantitatieve gegevens te inventariseren, bijvoorbeeld het inkomen en het vermogen. Hier staan geld en financiële producten vaak direct centraal in het gesprek, ofwel ‘hoeveel hebt u?’. Een financieel planner zou in eerste instantie nieuwsgierig en belangstellend moeten zijn in de persoon achter de cijfers, ofwel ‘wie bent u?’.

Read more


Vermogen opbouwen: welke fiscale box heeft dit jaar uw voorkeur? (deel 2, slot)

Publicatie vakblad De Hypotheekadviseur (VFP 2020), nr. 2/ 2021, door Ramon Wernsen

Ieder jaar wijzigen onze wetten, regels en belastingtarieven. 1 januari is daarom een belangrijke datum voor u als adviseur en uw klanten. Het is mogelijk om zowel in box 1, 2 en 3 als daarbuiten vermogen op te bouwen. Elke fiscale box heeft zo zijn voor- en nadelen. In dit artikel en in het vorige nummer (deel 1) komen de belangrijkste wijzigen aan bod met betrekking tot de boxen 1, 2 en 3, alsook de voor- en nadelen van de betreffende fiscale boxen.

Box 2: (spaar)bv, vbi en (open)fonds gemene rekening

In deel 1 (DHA 2021/9) is al aangegeven dat één van de voordelen van vermogen opbouwen in box 2 is dat dit vermogen niet meetelt voor de vermogenstoets welke geldt voor bepaalde toeslagen en uitkeringen. Maar uiteraard zijn er meer voordelen. Een belangrijk voordeel is dat het box 2-vermogen niet meetelt voor de forfaitaire belastingheffing in box 3. In box 2 wordt niet een fictief, maar in beginsel het werkelijke rendement belast met vennootschapsbelasting. Stel dat uw klant samen met zijn fiscale partner een box 3-vermogen heeft van € 1 miljoen dat opeen spaarrekening staat tegen een negatieve rente van 0,5%. Per peildatum 1 januari 2021 is over dit vermogen € 11.750 vermogensrendementsheffing verschuldigd. In een percentage uitgedrukt is dit 1,18%. Ofwel uw klant heeft een rendement gemaakt van -1,68%. Houden we ook nog rekening met 1,7% inflatie dan bedraagt het reële rendement -3,38%. Wanneer de klant besluit om dit vermogen over te hevelen naar een spaar-bv dan is 15% vennootschapsbelasting verschuldigd over het werkelijke rendement. Dit betekent in dit voorbeeld nihil. Zodoende komt het rendement uit op 0% en reëel -1,7%. Al met al een besparing van 1,68% ofwel € 16.800.Read more


Kennis van ETF’s leidt tot beter beleggen

Publicatie VP Bulletin vermogende particulieren (jaargang 28/ maart 2021, nummer 3, uitgeverij Wolters Kluwer), door Ramon Wernsen

Vandaag de dag is een indexbelegging op de S&P 500 het meest verhandelde aandeel ter wereld.1 Deze index bestaat uit de 500 grootste Amerikaanse bedrijven. Nog niet eens zo heel lang geleden was beleggen in indexen vooral iets voor institutionele beleggers, maar tegenwoordig beleggen ook meer en meer particuliere beleggers in indexproducten, waaronder ETF’s (deze afkorting staar voor Exchange Traded Funds). Dit gaat ten koste van het beleggen in actieve beleggingsfondsen en beleggen in individuele aandelen.2 Veel beleggers kiezen voor indexbeleggen vanwege de lage kosten en de eenvoud van de producten. In werkelijkheid zijn er verschillende soorten indexproducten van eenvoudig tot complex. Ook qua kosten zijn er grote verschillen in de diverse indexproducten.

Koersveranderingen op beleggingsbeurzen en andere financiële markten laten zich niet voorspellen. Of het aandeel ASML, Heineken of Unilever gaat stijgen of dalen, of aandelen Koninklijke Olie, Randstad of DSM niet lager kunnen dan wel of de rente gaat stijgen of voor langere tijd negatief zal blijven, valt niet te voorspellen.  

Als iemand in uw omgeving de gratis gouden tip geeft hoe u door beleggen in korte tijd rijk kunt worden, dan is deze tip vaak waardeloos en zeker geen goud waard. Ook in dit artikel leest u niet hoe u even snel financieel onafhankelijk wordt door beleggen. Wel is er in dit artikel aandacht voor een wijze van beleggen die de afgelopen jaren snel terrein wint: indexbeleggen. Vaak wordt hieronder verstaan beleggen in ETF’s, welke in de Euronext-landen ook wel trackers worden genoemd (in dit artikel worden de termen ETF en tracker door elkaar gebruikt). Het Engelse woord tracken betekent volgen en dit is ook precies wat deze beleggingsproducten in de kern doen. Het zo nauwkeurig mogelijk volgen van een index. 

Read more


Vermogen opbouwen: welke fiscale box heeft dit jaar uw voorkeur? (deel 1)

Publicatie vakblad De Hypotheekadviseur  (VFP 2020), nr. 1/ 2021, door Ramon Wernsen

Ieder jaar wijzigen onze wetten, regels en belastingtarieven. 1 januari is daarom een belangrijke datum voor u als adviseur en uw klanten. Het is mogelijk om zowel in box 1, 2 en 3 als daarbuiten vermogen op te bouwen. Elke fiscale box heeft zo zijn voor- en nadelen. In dit artikel en in het volgende nummer (deel 2, slot) komen de belangrijkste wijzigen aan bod met betrekking tot de boxen 1, 2 en 3, alsook de voor- en nadelen van de betreffende fiscale boxen.

Wat is behavioral finance?

De belangrijkste doelstelling van veel van uw klanten is dat zij hun huidige uitgavenpatroon bij voorkeur zolang mogelijk kunnen blijven voortzetten. Niet alleen nu, maar ook nadat zij gestopt zijn met werken. Vermogen wordt opgebouwd doordat minder wordt uitgegeven dan er aan geld binnenkomt uit arbeid, uitkering, rente, dividend, schenkingen en erfenissen. Verder bouwen veel mensen ongemerkt vermogen op in hun eigen woning. Dit omdat de woning in waarde is gestegen vanaf het moment van aankoop, dan wel omdat de hypotheekschuld is verlaagd door automatische aflossing of vrijwillige extra aflossingen. Het geld dat resteert nadat alle uitgaven zijn voldaan kan door uw klanten alsnog worden geconsumeerd, dan wel opzij worden gezet op een spaarrekening, beleggingsrekening, uit te lenen of worden gebruikt om (hypotheek)schulden af te lossen. Andere mogelijkheden zijn om het geld te schenken aan bijvoorbeeld de kinderen. Dit laatste is vaak een andere belangrijke doelstelling die uw klanten hebben. Vaak wordt geschonken binnen de fiscale vrijstellingen die hiervoor gelden, dan wel wordt gebruikgemaakt van een papieren schenking. In plaats van schenken wordt ook wel gekozen om geld uit te lenen aan de kinderen al dan niet in combinatie met een schenking.

Belangrijkste doelstelling

Zoals gezegd voor velen is de belangrijkste doelstelling dat zij geld genoeg hebben om oud te worden. De vraag is of het pensioeninkomen hiervoor voldoende is. Dit pensioeninkomen zal veelal bestaan uit AOW en het opgebouwde ouderdomspensioen. Het betreft hier inkomen dat in box 1 valt en bij uitkering hier ook zal worden belast met momenteel een progressief belastingtarief tussen de 19,2 en 49,5%. Het is onzeker of deze tarieven ook nog gelden over bijvoorbeeld 10 of 20 jaar, of nog verder in de toekomst. Daar komt bij de onzekerheid over de indexatie van de pensioenen, alsook de houdbaarheid van de AOW. Door de vergrijzing zal het percentage 65-plussers in ons land alleen maar toenemen. Momenteel is 23% van de totale bevolking ouderdan 65 jaar. De verwachting is dat dit percentage zal toenemen naar 40,7% in 2030 en 47,3% in 2040.1

Read more