Publicatie verschenen in De Hypotheekadviseur (DHA juni. 2023), door Ramon Wernsen

Titel 6 van het Burgerlijk Wetboek 1 (personen- en familierecht) gaat in op de rechten en plichten binnen huwelijken en geregistreerd partnerschappen. Een interessant maar lastig wetsartikel is art. 1:84 BW dat gaat over de zogeheten kosten van de huishouding. Een artikel waar elke adviseur in de praktijk mee te maken krijgt. Lang niet altijd is duidelijk wat nu wel en wat niet onder dit kostenbegrip valt.

De rechten en verplichtingen zijn zowel van toepassing op huwelijken op partnerschappen gesloten in de wettelijke gemeenschap van goederen of op basis van huwelijkse- of partnerschapsvoorwaarden (hierna partners). Het is niet mogelijk om in de voorwaarden de rechten en plichten uit te sluiten.1 Ook zien we vaak in samenlevingscontracten dat wordt aangesloten bij de kosten van de huishouding zoals in titel 6 omschreven. Het is van belang om in het kader van financieel advies te kijken of de rechten en plichten uitgevoerd worden tussen partners. Het niet uitvoeren kan namelijk gevolgen hebben.

Wederkerige plichten van echtgenoten

Titel 6 start met art. 1:81 BW. Deze geeft aan dat partners een wederzijdse zorgplicht naar elkaar hebben. Mocht een van beide partners niet werken dan wordt hieronder verstaan in elk geval dat de werkende partner de andere partner voorziet van een bepaalde hoeveelheid aan geld. Hoe hoog dit bedrag moet zijn hangt af van de levensstandaard. Dit laatste kan goed in kaart worden gebracht via een financieel plan/advies.

In art. 1:81 BW staat letterlijk dat partners elkaar ‘trouw, hulp en bijstand’ verschuldigd zijn en verder dat ze verplicht zijn elkaar ‘het nodige te verschaffen’. De in dit artikel neergelegde verplichtingen zien zowel op immateriële (trouw, hulp en bijstand) als op materiële (het nodige te verschaffen) aangelegenheden. Hoewel het wederkerige verplichtingen betreffen kan nakoming niet in rechte worden afgedwongen. Uit jurisprudentie blijkt dat het verschaffen van levensonderhoud ook valt onder de wederzijdse zorgplicht.

Behalve een zorgplicht die ziet op zorg voor elkaar, hebben partners ook een zorgplicht voor de minderjarige kinderen die tot het gezin behoren.2 Voor de zorgplicht is het niet van belang of een ouder het gezag heeft over de kinderen. Ook de niet-gezaghebbende ouder heeft deze verplichting.3

Art. 1:84 BW

Art. 1:84 BW (kosten van de huishouding) is een nadere uitwerking van het hiervoor besproken art. 1:81 BW en bepaalt dat partners gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten van de huishouding, inclusief de kosten van de verzorging en opvoeding van kinderen die tot het huishouden behoren. Het artikel bevat een zogeheten draagplicht en een bijdrage ook wel fourneerplicht genoemd.

Het is belangrijk om in het kader van financieel advies inzicht te hebben in alle uitgaven van de partners en welke hiervan tot de kosten van de huishouding behoren.4

De plicht van partners om elkaar te onderhouden en elkaar te voorzien in de kosten van de huishouding geldt in beginsel ook wanneer partners ervoor kiezen om geen gemeenschappelijke huishouding te voeren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer partners niet met elkaar samenwonen of helemaal niet bij elkaar in een huis wonen. Ook in deze situaties gelden dus de regels van het delen van de kosten in de huishouding naar draagkracht.

Definitie

Onder de kosten van de huishouding vallen alle aan het samenlevingsverband dienstbare uitgaven, afzonderlijk of samengedaan ter bevrediging van materiële en geestelijke behoeften van zichzelf en de kinderen. In de huwelijkse voorwaarden en partnervoorwaarden staat jammer genoeg vaak niet precies omschreven wat er allemaal onder de kosten van de huishouding verstaan moet worden. Ook art. 1:84 BW geeft geen limitatieve omschrijving. Het is zaak om deze uitgaven zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven in het financieel plan/advies. Zoals gezegd bevat art. 1:84 BW een draagplicht en een zogeheten bijdrage- of fourneerplicht.5

De draagplicht houdt in dat partners elkaar voorzien in de kosten van het dagelijks leven, zoals voeding, kleding en woonruimte. De draagplicht is van toepassing ongeacht hoe partners zijn getrouwd (gemeenschap van goederen, beperkte gemeenschap van goederen of huwelijkse voorwaarden) dan wel als geregistreerd partners wel of geen partnervoorwaarden hebben.

Daarnaast kunnen ook andere kosten die betrekking hebben op de materiële en geestelijke levensbehoeften tot de kosten van de huishouding worden gerekend. Denk aan vakanties, verzekeringen en kinderopvang. De wet geeft aan dat de kosten van de huishouding ten laste komen van het gemeenschappelijke inkomen van beide partners. Als het gemeenschappelijk inkomen ontoereikend is, moeten de partners naar evenredigheid met hun privé-inkomen bijdragen aan de kosten van de huishouding. Wanneer ook dat onvoldoende is moet het gemeenschappelijk vermogen (huwelijksgoederengemeenschap) worden aangesproken. Als daarmee evenmin de kosten van de huishouding gedekt kunnen worden moeten echtgenoten – ook weer naar rato – hun privévermogen aanspreken.

In het dagelijks leven zullen er niet veel klanten zijn die tot op de euro uitrekenen bij wie welk bedrag vandaan moet komen. De meeste mensen hebben een gemeenschappelijke bankrekening die gebruikt wordt voor alle kosten van de huishouding. In hoeverre partners hun volledige inkomsten of een gedeelte daarvan op de gezamenlijke rekening storten regelen ze in onderling overleg en is mede-afhankelijk van het feit of ze al dan niet huwelijkse voorwaarden hebben. Toch zijn er ook partners die geen gezamenlijke rekening hebben. Het is dan goed om te kijken wie wat in de praktijk bijdraagt aan de kosten van de huishouding en of dit ook in overeenstemming is met wat de partners juridisch zijn overeengekomen.

De fourneerplicht – ook wel bijdrageplicht genoemd – houdt in dat partners aan elkaar verplicht zijn om voldoende geld beschikbaar te stellen om de kosten van de huishouding daadwerkelijk te kunnen voldoen. De fourneerplicht is niet bedoeld voor anderen dan de partners onderling. Een schuldeiser die een overeenkomst is aangegaan met de ene partner kan niet de andere partner aanspreken om de schuld te betalen op grond van zijn fourneerplicht.

Uitspraak Hoge Raad

In 1994 zijn A (man) en B (vrouw) in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is in 2019 door echtscheiding ontbonden. B heeft tijdens het huwelijk uit de nalatenschap van haar vader een erfenis ontvangen met uitsluitingsclausule. De erfenis is gestort op de privérekening van B. A en B zaten sinds 2003 samen in een maatschap. B heeft van de erfenis een bedrag van € 40.000 geïnvesteerd ten behoeve van de maatschap. Voor het overige is de erfenis besteed aan kosten van de huishouding. Via een vaststellingsovereenkomst zijn A en B overeengekomen dat zij de maatschap beëindigen per 2018. A en B hebben over de beëindiging afspraken gemaakt.

Deze houden hoofdzakelijk in dat A, tegenover de verkrijging van de activa, de schulden van de maatschap voor zijn rekening neemt, met uitzondering van een tweetal met name genoemde in art. 10 van de vaststellingsovereenkomst: “Partij B doet afstand van al haar aanspraken uit hoofde van de maatschap zoals die met partij A heeft bestaan en verklaart dat zij niets meer van partij A te vorderen heeft (…).” Op de peildatum voor de vaststelling van de omvang van de huwelijksgemeenschap (26 maart 2018) was er van het bedrag van de erfenis niets over.

De Rechtbank Limburg heeft de wijze van verdeling vastgesteld en daarbij bepaald dat B uit hoofde van haar vergoedingsrecht een vordering op de gemeenschap heeft van € 40.000, dan wel als het saldo van de gemeenschap ontoereikend is, van € 20.000 op A. Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft de beslissing van de rechtbank over het vergoedingsrecht vernietigd en het daarop betrekking hebbende verzoek van B alsnog volledig afgewezen. B is op basis hiervan in cassatie gegaan, maar haar beroep werd ook door de Hoge Raad verworpen. Zie voor de overwegingen de uitspraak van de Hoge Raad.6

Afwijken van wettelijke regeling

Art. 1:84 BW is van regelend recht, partners kunnen zodoende van de draagplicht en de fourneer- plicht afwijken. Ook kunnen de kosten van de huishouding naar wens en in goed overleg anders worden gedefinieerd.7

Partners kunnen dus in een schriftelijke overeenkomst een afwijkende draagplicht- en fourneer- plichtregeling overeenkomen. Bijvoorbeeld: in plaats van bijdragen naar evenredigheid kan worden bepaald dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding in enig jaar door beide partners elk voor de helft wordt voldaan. Ook kan een nihilbeding worden overeengekomen. In een dergelijk beding wordt een van de partners ontslagen van de draagen fourneerplicht van de huishoudkosten. Echter, mocht een partner niet aan zijn draag- en fourneerplicht kunnen voldoen, is de andere partner ondanks het nihilbeding toch gehouden bij te dragen en te fourneren op grond van art. 1:81 BW (elkaar het nodige verschaffen).

Voorbeeld

Mark is getrouwd met Paula. Mark heeft een inkomen uit arbeid van € 44.000 netto per jaar en een inkomen uit vermogen van € 4000. In totaal
€ 48.000. Paula is huisvrouw en zorgt voor de kinderen. Zij heeft een inkomen uit arbeid van € 0 en een inkomen uit vermogen van € 8000. Het gezamenlijke inkomen is € 56.000. Verhouding inkomen tussen Mark en Paula is 6:1.

De kosten van de huishouding van het stel bedragen € 42.000. Mark draagt op basis van de verhouding 6:1 € 35.000 bij en Paula € 7000. Nadat de kosten van de huishouding zijn voldaan kan Mark € 13.000 toevoegen aan zijn privévermogen en Paula € 1000.

Wellicht vindt u voorgaande onrechtvaardig, de huishoudelijke arbeid die Paula verricht wordt hier namelijk niet in geld uitgedrukt. Gelukkig biedt de wet de mogelijkheid aan dit stel om af te wijken van deze wettelijke regeling.

Wat wel en wat niet onder kosten huishouding?

De kosten van de huishouding zijn de kosten die een gezin moet maken om te functioneren op de manier die voor dat gezin gebruikelijk is. Dit kan van gezin tot gezin verschillen. Om deze reden kan daarom niet zomaar worden uitgemaakt wat verstaan moet worden onder de kosten van de huishouding. Behalve dat volgens het voorschrift de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen hieronder vallen. Verder weten we dat onder de kosten van de huishouding vallen kosten verbonden aan de dagelijkse gang van de huishouding (eten en drinken), huisvesting, inclusief rentebetalingen ter zake van een met geleend geld verworven echtelijke woning, schoolgeld, ontspanning en medische behandelingen.

In het Besluit van 29 februari 2000 heeft de Staatssecretaris goedgekeurd dat premies van levensverzekeringen voor de toepassing van de Succes-
siewet niet worden aangemerkt als kosten van de huishouding in de zin van art. 1:84 BW.8 Ook het aflossingsdeel van hypothecaire schulden vallen niet automatisch onder de kosten van de huishouding.9

Wel moet aandacht worden besteed aan de eventuele werking en gevolgen van art. 13 Successiewet. Deze betrekt een uitkering van een levensverzekering in de heffing van erfbelasting wanneer de premies voor die levensverzekering onttrokken zijn aan het vermogen van de verzekerde. Wanneer een levensverzekering kruislings wordt afgesloten komen de premies in beginsel ten laste van het vermogen van de verzekeringnemer-begunstigde als bij huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen is overeengekomen. Wanneer echter bij huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden de premies tot de huishoudkosten worden gerekend draagt de verzekerde echtgenoot/geregistreerd partner via de draagplichtregeling van art. 1:84 BW alsnog mee. Hierdoor is dus art. 13 SW van toepassing. Verder heeft de Hoge Raad op 27 januari 2006 bepaalt dat rentebetalingen van een met geleend geld verworven echtelijke woning ook tot de kosten van de huishouding behoren.

Niet onder de kosten van de huishouding vallen de kosten verbonden aan het beroep van een persoon of zijn partner. Verder zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden of bepaalde kosten gelet op het doel waarvoor zij zijn gemaakt en in aanmerking genomen de financiële armslag van de partners als kosten voor de huishouding zijn aan te merken. Ook dit kan worden opgenomen in het financieel plan/advies. Op deze manier ontstaat er in het financieel plan/advies een overzicht van de totale uitgaven en verder welke uitgaven vallen onder de kosten van de huishouding en welke niet en tot slot voor wiens rekening de uitgaven komen en voor welk bedrag.

Inkomensbegrip

In art. BW 1:84 wordt gesproken over inkomen. Maar wordt hieronder verstaan het bruto- of netto-inkomen? Onder ‘inkomen’ in art. 1:84 BW wordt verstaan het jaarinkomen. Asser-De Boer zijn van mening dat onder het begrip ‘inkomen’ in de zin van art. 1:84, lid 1, BW het netto-inkomen moet worden verstaan en dat uit het nettoinkomen de ‘kosten der huishouding’ moeten worden voldaan. De inkomstenbelasting valt naar hun mening niet onder de kosten van de huishouding.10 In het financieel plan/advies worden de kosten van de huishouding dan ook voldaan uit het netto-inkomen van de partners en in beginsel naar evenredigheid van hun netto-inkomen.

Vergoedingsrechten en vervalbeding Wanneer partners niet overeenkomstig de draagplicht gefourneerd hebben kunnen er onderling vergoedingsrechten ontstaan. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat het recht om in verband met te veel betaalde kosten van de huishouding een beroep te doen op de draagplichtregeling van art. 1:84 BW snel verloren gaat.11 Om rechtsverwerking te voorkomen doen partners er verstandig aan om aan het einde van elk jaar de fourneerplicht op de draagplicht af te stemmen. Binnen het financieel plan/advies kunnen hierover afspraken worden gemaakt.
In de huwelijkse voorwaarden of partnervoorwaarden kan een vervalbeding gekoppeld worden aan een huishoudkostenregeling. In een vervalbeding komen partners overeen dat de aanspraak van een van beiden op hetgeen deze te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding na verloop van een bepaalde termijn vervalt. Na verloop van de termijn vervalt de vordering.

Een contractuele vervaltermijn in de huwelijkse voorwaarden opnemen wordt mogelijk geacht.12 Een beroep op een dergelijk vervalbeding is in beginsel niet strijdig met de redelijkheid en billijkheid.13

Goed te weten verder is dat ondanks dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden, titel 6 van Boek 1 BW van toepassing blijft en dus ook art. 1:84 BW.14

Conclusie

Bij al uw klanten komt er maandelijks geld binnen en gaat er geld uit. Tot de kosten van de huishouding moeten worden gerekend hetgeen in het huishouden wordt verteerd of verbruikt en ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding wordt uitgegeven. Zoals u hebt kunnen lezen worden in huwelijkse voorwaarden, partnerschapsvoorwaarden en samenlevingscontracten veelal geen limitatieve opsommingen gegeven wat wel en niet onder deze kosten wordt verstaan. Het is dan goed om als adviseur te bespreken wie wat in de praktijk bijdraagt aan de kosten van de huishouding en of dit ook in overeenstemming is met wat uw klanten juridisch zijn overeengekomen. Ook zal niet voor al uw klanten duidelijk zijn dat de hypotheekrente wel automatisch tot de kosten van de huishouding behoren, maar de aflossingen op de hypotheekschuld niet. Goed te weten is dat de kosten van de huishouding naar wens en in goed overleg anders kunnen worden overeengekomen.

BRONNEN:
1 Artikel 3.111 Wet IB 2001
2 Artikel 3.110 Wet IB 2001.
3 Artikel 3.112 Wet IB 2001.
4 Artikel 3.120 Wet IB 2001.
5 Artikel 2.10 en 2.10a Wet IB 2001.
6 Artikel 3.119a en 3.119c Wet IB 2001.
7 Overgangsrecht van hoofdstuk 10bis Wet IB 2001.
8 Artikel 5.3 Wet IB 2001.
9 Artikel 5.5 Wet IB 2001.
10 Artikel 5.2 Wet IB 2001.
11Voor klanten die voor de eerste keer een eigenwoningschuld aangaan vanaf 1 januari 2013 geldt het nieuwe regime. Dit houdt in dat zij ten minste annuïtair en in maximaal 30 jaar hun eigenwoningschuld moeten aflossen (zie art. 3.119a en 3.119c) ervan uitgaande dat zij in aanmerking willen komen voor hypotheekrenteaftrek in box 1.
12Artikel 3.112 en 3.123a Wet IB 2001.
13https://media.rabobank.com/m/6d7d4b29e4f3edfe/original/20220614_Economisch-perspectief-voor-een-grondige-renovatie-van-dewoningmarkt.pdf.
14Vakblad De Hypotheekadviseur, juni 2022, p.18-24.
15Ministerie van Financiën, syntheserapport ‘Bouwstenen voor een beter belastingstelsel’ mei 2020, paragraaf 5.4, p. 50 e.v.