PLAN: magazine voor de financieel planner, juni 2025, Oostdam & Partners

Vraag een willekeurig persoon waar deze het eerst aan denkt bij het woord ‘beleggen’ en de kans is groot dat het antwoord luidt ‘risico’. De term risico heeft bij veel mensen een negatieve connotatie, iets wat ze liever vermijden. Sparen wordt door velen als veilig en risicoarm beschouwd en beleggen als onveilig en risicovol. Dat is geheel ten onrechte. Waar gaat het mis?

Stel dat wij onze cliënten de volgende keuzes geven over wat zij, in het kader van beleggen, onder risico verstaan:
a. De kans bestaat dat een deel van mijn geld verloren gaat.
b. De kans bestaat dat het behaalde rendement onder het verwachte rendement ligt.
c. De kans bestaat dat ik mijn financiële doelstelling niet kan realiseren.

De kans is vrij groot dat de meeste cliënten optie a aanwijzen; optie c wordt weinig gekozen. Blijkbaar wordt bij het afsluiten van een financieel product (lees: het middel) niet automatisch de relatie gelegd met de gewenste uitkomst (lees: het doel van dit product). En daar gaat het mijns inziens mis!

Wat is het ‘doelrisico’?

Mensen sluiten financiële producten af om een of meerdere doelen te verwezenlijken. Bijvoorbeeld het voor velen belangrijkste doel om de levensstijl en de daarbij behorende uitgaven te kunnen voortzetten als zij stoppen met werken, dan wel de koopkracht van hun geld minimaal te behouden. De aandacht zou vooral uit moeten gaan naar de vraag of hun financiële middelen daadwerkelijk hun doelen gaan verwezenlijken. Het niet redelijkerwijs kunnen realiseren van het gewenste doel noem ik ‘doelrisico’.

Om het doelrisico te verkleinen zal vaak het beleggingsrisico moeten worden vergroot. Immers, het rendement op spaargelden is nominaal gezien weliswaar positief, maar reëel beschouwd – gecorrigeerd met inflatie en belasting – negatief. Dit betekent dat de koopkracht jaarlijks afneemt. Dit laatste is vooral heel vervelend voor doelen die in de verdere toekomst liggen.

Nominaal denken

De meeste mensen zijn ‘nominale denkers’. Ze vinden het lastig om rekening te houden met de (negatieve) impact van inflatie en belastingen. Wanneer nominaal denken wordt ingeruild voor reëel denken, zal blijken dat sparen op iets langere termijn geen positief maar een negatief rendement oplevert. Het is ook lastig om reëel te denken. Stel, iemand heeft 100.000 euro op een spaarrekening staan en ontvangt 2% rente per jaar. Deze persoon ziet aan het einde van het jaar dat het saldo is toegenomen tot 102.000 euro. Dat de koopkracht hiervan na inflatie en belasting bijvoorbeeld 99.000 euro bedraagt, wordt niet zo ervaren. Dus in het hoofd van de betreffende persoon is deze er 2.000 euro op vooruit gegaan, maar in werkelijkheid is de koopkracht met 1.000 euro afgenomen.

Figuur 1. geeft een voorbeeld van iemand die in 2010 op een spaarrekening 100.000 euro zette en gedurende de periode 2010 en 2024 een in Nederland gemiddelde spaarrente ontving. In de linker kolom staan de nominale bedragen. In de rechter kolom staan de reële bedragen, uitgaande van een gemiddelde inflatie/belastingen van 3% per jaar. Hoe langer de periode duurt, hoe minder het spaargeld reëel beschouwd waard wordt. De koopkracht neemt in dit voorbeeld met ongeveer 25% af tot minder dan 75.000 euro. In het hoofd van deze persoon is deze er echter 17% op vooruit gegaan, want op diens rekeningafschrift staat 117.256 euro.

Figuur 1

Reclames: ‘loop geen onnodig risico’

In communicatie richting consumenten ligt de nadruk vaak op het beleggingsrisico in plaats van op het doelrisico. Een voorbeeld hiervan vinden we terug in reclames voor financiële producten. Stel, je bent op zoek naar een product met als doel aanvulling van je oudedagsvoorziening over twintig jaar. In de auto hoor je twee reclames voorbijkomen:
1. “Loop geen onnodig risico. Lees het Essentiële-informatiedocument. Hierin staat dat het risico van dit product zeer klein is, namelijk 1 op een schaal van 7.”
2. “Loop geen onnodig risico. Lees het Essentiële-informatiedocument. Hierin staat dat het risico van dit product zeer groot is, namelijk 7 op een schaal van 7.”

De kans is groot dat de eerste boodschap en het bijbehorende product mensen meer aanspreekt dan de tweede boodschap. Deze door de AFM verplichte boodschappen benadrukken het beleggingsrisico maar negeren het doelrisico. Want stel dat deze persoon in de periode 2005 tot en met 2024 in product 1 (zeer klein risico) 100.000 euro had ingelegd, dan had deze alleen gevoelsmatig geen risico gelopen (zie kolom A, figuur 2). Echter, in de reële wereld was er wel degelijk risico (zie kolom B, C en D). Duidelijk wordt dat het doelrisico van dit product zeer groot is. Immers, de inleg

Figuur 2

van 100.000 euro is qua koopkracht nog maar circa 83.000 euro waard. Ook een product gebaseerd op sparen kan dus een negatief rendement laten zien. Het risico van product 2 is volgens de AFM zeer groot en dit wordt ook als zodanig beschouwd door de consument. Echter, duidelijk wordt dat het beleggingsrisico (zie kolom G) resulteert in een veel hogere opbrengst dan product 1.

De conclusie is dat deze persoon met product 1 weliswaar geen beleggingsrisico heeft gelopen, maar ook dat het beoogde doel niet is behaald. Immers, de koopkracht van de inleg is fors afgenomen. Had deze persoon voor product 2 gekozen, dan was het beleggingsrisico weliswaar toegenomen, maar was het doel wel bereikt. De vraag is of deze persoon achteraf wel zo blij is geweest met de ‘veilige’ keuze voor product 1.

Conclusie

Wanneer mensen de nadruk leggen op het beleggingsrisico – en liefst het vermijden ervan – neemt het doelrisico voor velen toe. Iets waar zij zich vaak niet bewust van zijn. De AFM versterkt dit effect zelfs: de toezichthouder beschouwt risico vooral als beleggingsrisico en niet als doelrisico.

Om deze reden is het maar goed dat de meeste Nederlanders niet zelf hun pensioen hoeven te regelen, maar dat dit is uitbesteed aan pensioenuitvoerders. Als mensen zelf hun pensioen zouden moeten regelen, dan zouden zij waarschijnlijker minder beleggingsrisico nemen dan pensioenuitvoerders doen. Met als gevolg dat hun belangrijkste doel (een goede pensioenvoorziening) niet wordt behaald, met alle gevolgen van dien.